De oudedagsverplichting (hierna: ODV) is ontstaan doordat in het verleden door een vennootschap een pensioenvoorziening in eigen beheer is omgezet in een andersoortige verplichting die het karakter heeft van een lijfrente-uitkering. Deze ODV-uitkering moet toekomen aan de DGA (directeur-grootaandeelhouder). Als de DGA komt te overlijden, kunnen zich verschillende situaties voordoen die elk hun eigen fiscale gevolgen hebben, zie het antwoord op de tweede vraag.
Als aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt er loonheffing ingehouden over de uitkeringen. Ook moet de lage premie ZVW worden ingehouden. De uitkeringen moeten aan de DGA toekomen. Ze moeten uiterlijk binnen 2 maanden na het bereiken van de AOW-leeftijd ingaan en minimaal 20 jaar worden uitgekeerd. Het is ook mogelijk dat de uitkeringen eerder starten.
De vennootschap kan de ODV-verplichting overdragen aan derden, die dan de bedragen aan de DGA uitkeren. In de praktijk wordt hiervoor ook vaak het product banksparen gebruikt.
Voor ODV-aanspraken geldt een afkoopverbod.
Wat gebeurt er met een ODV-uitkering bij overlijden?
Voorwaarde voor een ODV is dat de uitkeringen moeten gaan naar de DGA. Als de DGA overlijdt voordat de uitkeringen zijn gestart, moeten deze binnen 12 maanden ingaan en toekomen aan iemand binnen de kring van erfgenamen. Deze termijn is strikt; overschrijding leidt tot afrekening en een heffing van revisierente van 20%. Het is ook mogelijk om de nog niet ingegane ODV-uitkering om te zetten in een lijfrenteproduct of banksparen. Hieraan zijn wel specifieke voorwaarden verbonden, vooral wat betreft de leeftijden van de gerechtigden en de duur van de uitkeringen.
Als de ODV-uitkeringen al lopen wanneer de DGA overlijdt, gaat het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen over op de erfgenamen (natuurlijke personen). Houd er rekening mee dat het dan om de helft van de ODV-uitkering gaat.
Noot: Het antwoord is gebaseerd op de bij ons bekende wetgeving en jurisprudentie per de hierboven aangegeven datum.