De afschrijving op bedrijfspanden wordt berekend over de aanschafwaarde van het pand, verminderd met de waarde van de ondergrond en de restwaarde. Over de ondergrond mag niet worden afgeschreven. Tot de aanschafwaarde behoren naast de koopsom ook bijkomende kosten zoals overdrachtsbelasting, notariskosten en makelaarskosten.
De jaarlijkse afschrijving wordt als volgt berekend:
Jaarlijkse afschrijving=Aanschafwaarde minus Waarde ondergrond minus Restwaarde gedeeld door de Gebruiksduur.
De gebruiksduur van een bedrijfspand wordt doorgaans gesteld op 30 tot 50 jaar.
De restwaarde is de verwachte waarde van het pand aan het einde van de gebruiksduur. In de praktijk wordt deze restwaarde soms te laag ingeschat, wat aanleiding kan geven tot correcties door de Belastingdienst.
De afschrijving stopt zodra de boekwaarde van het pand gelijk is aan de fiscale bodemwaarde. De bodemwaarde is een fiscaal begrip en staat los van de restwaarde of de waarde van de grond.
Zijn er fiscale regels?
Voor zowel ondernemers in de inkomstenbelasting als in de vennootschapsbelasting geldt dat vanaf 2024 alleen nog mag worden afgeschreven tot een boekwaarde die gelijk is aan 100% van de WOZ-waarde van het pand. Dit wordt de bodemwaarde genoemd.
Voor bedrijfspanden die vóór 1 januari 2024 in gebruik zijn genomen en waarop al werd afgeschreven, geldt een overgangsregeling. Voor deze panden mag nog gedurende drie jaar volgens de oude regels worden afgeschreven, waarbij voor eigen gebruik 50% van de WOZ-waarde als bodemwaarde geldt.
De WOZ-waarde wordt jaarlijks vastgesteld door de gemeente. Een te hoge WOZ-waarde beperkt de afschrijvingsruimte; het is daarom raadzaam deze kritisch te beoordelen en eventueel bezwaar te maken
Noot: Het antwoord is gebaseerd op de bij ons bekende wetgeving en juirisprudentie per de hierboven aangegeven datum.